George de Bruijn woont in 1939 met zijn ouders en zes broers en zussen op de ‘s-Gravenzandseweg 249. Er heerst dan al oorlogsdreiging; in augustus wordt de mobilisatie afgekondigd en in september verklaart Engeland de oorlog aan Duitsland na de inval van Polen.
Het hele gezin slaapt hierdoor bij elkaar beneden in de woonkamer. In dit jaar ligt ook de weg open om riolering aan te leggen. De moeder van George drukt hem op het hart om, als ze buiten spelen en er ineens geschoten gaat worden, dan in een van de rioolbuizen te gaan schuilen.
Hij is 5 jaar als de oorlog uitbreekt en kan zich niet veel van de meidagen herinneren, alleen dat er veel vliegtuigen overkwamen en dat er veel geschoten werd. Wel kan hij zich de evacuatie van 13 mei herinneren. Zijn vader is hoofd van de hulpsecretarie en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de evacuatie van de Hoekse bevolking.
Het gezin gaat naar ‘s-Gravenzande. George ligt met zijn 5 jaar in een kinderwagen, zijn broer Piet, 12 jaar oud, duwt het karretje. Onderweg gaan ze door de Rietdijkstraat en George ziet de grote hopen puin van het blok huizen tussen de 1e Scheepvaartstraat en het Hotel America, dat in brand was gevlogen nadat er een bom op was gevallen.
“Broer Piet gaat kijken of er nog iets uit de vliegtuigen te slopen valt“
In ‘s-Gravenzande aangekomen gaan ze naar de Hervormde kerk, waar vanaf de kansel de namen afgeroepen worden van de geëvacueerden, en bij wie ze terecht kunnen. Voor de familie de Bruijn is dit de familie Staelduinen.
Ze verblijven hier maar kort. Al snel verhuizen ze naar het huis van de familie Rijckevorsel in het Staelduinse Bos. Dit was een verbouwde schaapskooi uit de 14e eeuw waarin ze een aantal maanden hebben gewoond (de schaapskooi is later door de Duitsers als kantine gebruikt en uiteindelijk afgebroken in ’57).
In de weilanden ten zuiden van het bos staan nog Duitse Junkers vliegtuigen, die hier geland waren op 10 mei en niet meer op konden stijgen. Broer Piet gaat kijken of er nog iets uit de vliegtuigen te slopen valt. Alles was er al uit gesloopt, op een aggregaat voor radiostroom na, die George altijd bewaard heeft.
In de zomer gaan ze terug naar huis. Ze spelen veel buiten, kijken naar de Duitse soldaten, die veelal Nederlands spreken, en krijgen chocolade of limonade van ze.
George herinnert zich nog goed alle achtergelaten voertuigen van het Engelse expeditieleger, dat op 14 mei met hun schepen weer vertrok. De voertuigen staan maandenlang in de wei van Piet Boon bij de Kerkhofweg. Er staan veel wagens met een rood kruis erop daar waar nu de Cordesstraat is, ter hoogte van de huidige bushalte. De wagens worden in het eerste oorlogsjaar weggehaald.
De Duitse soldaten vorderen het vakantieoord ‘Voorwaarts’ aan het begin van de Schelpweg. De soldaten verblijven o.a. in de huurhuisjes aan de Distelstraat.
In het grote gebouw zit de keuken en op de binnenplaats staan Duitse voertuigen; motorfietsen, een kübelwagen, een paar luxe wagens en veel fietsen. De gewone soldaten lopen of maken gebruik van de fiets in de Hoek.
De soldaten hebben een Engelse vrachtwagen, waarmee ze de vuile was van ‘Voorwaarts’ naar Loosduinen brengen en dan weer schone was mee terugbrengen. Broer Piet en een vriend van hem rijden regelmatig mee.
George kruipt op een dag ongemerkt tussen de vuile was en rijdt mee. Zijn broer wordt kwaad als hij er achter komt, maar de Duitsers vinden het allemaal best. Het is de eerste keer dat George buiten de Hoek komt. Er zijn dan nog nergens bunkers en andere tekenen van verdedigingswerken te zien.
Bij ‘Voorwaarts’ hebben de Duitsers een hek geplaatst. Eind ’40 worden hier blokken met prikkeldraad neergezet en in ’41 gaat de weg helemaal dicht. De tramdijk langs de ‘s-Gravenzandseweg is de grens tot waar men mag komen.
In 1941 gaat George voor het eerst naar school, de Calandschool in de Schoolstraat. Ze lopen door het land van Boon, nu de Rondgang, maar dat mag op een gegeven moment niet meer, dus gaan ze via de Langeweg door de ‘bosjes van Knip’, zogenoemd omdat huisarts Knip daar een huis vlakbij heeft. Hier loopt George een keer tegen prikkeldraad aan dat daar door de Duitsers gespannen is. Ze rijden ook wel eens met het soepautootje van de Duitsers mee, dat tussen ‘Voorwaarts’ en Hotel Amerika rijdt, waar ook soldaten ingekwartierd zitten.
Hij zit bij Jan Rooney in de klas, samen met nog zo’n 13 anderen. Ze hebben afwisselend ‘s-ochtends of ‘s-middags school, omdat de leerlingen van de Katholieke school nu in hetzelfde gebouw les krijgen. Hun school is gevorderd door de Duitsers.
“Er waren veel Rotterdammers bij, ze zeiden tegen de kinderen: ‘we gaan een bunker bouwen”
De kinderen spelen veel in de duinen langs de Schelpweg. In juni 1942 wordt een aanvang gemaakt met het graven van de tankgracht, ter verdediging van het Landfront Hoek van Holland. De Pannenbuurt wordt hiervoor afgebroken. Er komen veel werklui met dragliners om de gracht te graven. Er waren veel Rotterdammers bij, ze zeiden tegen de kinderen: ‘we gaan een bunker bouwen’.
Het materiaal wordt aangevoerd over de tramdijk, en in de Alkstraat wordt het beton gemalen. Er is daar een gat waar het zand uit wordt gewonnen, de kinderen spelen in dat gat en de Duitsers vinden het allemaal goed.
In het Nieuwlandse Duin worden bunkers aangelegd langs de tankgracht om het landfront te verdedigen. De Duitsers leggen een smalspoor aan van de Schelpweg naar de Hillwoning, en de locomotiefjes die het materiaal vervoeren, waren per boot aangevoerd en met kranen op de kade gehesen. Deze kranen mochten maar 4 ton tillen, de locs waren 8 ton. Eén loc was zelfs 12 ton, de kraan die deze tilde viel dan ook om. De bestuurder kon er nog uitspringen maar raakte zwaargewond.
Van de bestuurder van één van deze locs mogen de kinderen regelmatig meerijden.
In 1944 krijgt George een ontsteking aan zijn been en komt in het ziekenhuis terecht. Hij zal zijn leven lang last blijven houden van de bacterie die de ontsteking veroorzaakt. Als hij weer naar huis mag, is zijn familie al naar Naaldwijk geëvacueerd. Ze komen aan de Dijkweg te wonen. Hier gaan ze ook in de ochtend of middag naar school.
En dan is het mei ’45. De Duitsers lopen gewoon tussen de feestende mensen door. De broer van George, Piet, wil graag een motorfiets. Hij raakt bevriend met een Canadese soldaat, Ray DuJardin, en op een dag lopen ze samen op de Dijkweg als Ray een Duitser op een motorfiets ziet. Hij houdt hem aan en zegt tegen Piet: ‘Hier, die is voor jou.’ Maar al snel moet Piet hem weer inleveren van zijn vader, die niks moet hebben van Duits spul.
Al gauw gaat de familie de Bruin terug naar de Hoek. Ze gaan met paard en wagen, en als ze bij de Sperre bij de binnenste tankgracht komen, staat deze open. Een Sperre was een (vaak bewaakte) doorgang in een verdedigingslinie/ tankgracht, en liep over een weg of spoor. Deze kon afgesloten worden met betonblokken.
Ze komen in een woning in de villawijk in het bos te wonen, het Grootzand. Het huis was gebouwd door Spuibroek en vader de Bruin kon het van hem huren. Er zat nog een net overheen ter camouflage, want de Duitsers waren er in ’42 in komen wonen. Het was dan ook volledig gemeubileerd, en George heeft nog een aantal van deze meubels, waaronder kasten, stoelen, een bureau en een bed.
De broers van George gaan de bunkers in om er spullen uit te halen, waaronder een bed met matras, en een deken met de ‘W’ van ‘Wehrmacht’ er op. Zijn vader die, zoals gezegd, een hekel heeft aan alles wat Duits is belde dan Gerrit Quint, die dan weer wat meubels kwam ophalen. Gerrit Quint was op dat moment Commandant Maritieme Middelen en had in die hoedanigheid de leiding over het na-oorlogse Hoek van Holland.
Ray DuJardin is meegekomen naar de Hoek; hij heeft veel verstand van radioapparatuur en haalt veel spullen uit de radartoren Münze, nu de Zeetoren. Hij maakt een verbinding zodat ze met elkaar kunnen spreken tussen de Zeetoren en het Grootzand.
Maar de vader van George is bang dat hij hiermee moeilijkheden zou krijgen en belt agent Kaashoek. Deze komt alle spullen halen, op een luidspreker na. George kon er nog altijd kwaad om worden.
Men mag de Duinweg richting de Strandweg niet af, de laatste wordt bewaakt door Engelse en Canadese militairen. Alleen de familie Heijstek mag er door met een pas. De vader van dit gezin had het voor elkaar gekregen dat zij weer terug konden in hun huis aan de Paviljoensweg, het enige huis aan die weg dat gespaard was gebleven. De rest was gesloopt vanwege de bunkerbouw.
Op 11 maart 1946 gaat de Strandweg weer voor iedereen open*.
Aan de Haakweg wordt in 1943 een Wehrmachtsheim, een kantine, voor soldaten gebouwd. Aan de Nieuwlandse dijk staat nog eenzelfde gebouw, het August Reitsmahuis .
Het gebouw aan de Haakweg heeft na de oorlog nog mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten gehuisvest, die de bewaking van politieke gevangenen in kamp Vianda voor hun rekeningen namen.
Het gebouw is tegenwoordig opgesplitst in 2 woningen; George woonde met zijn vrouw Ria jaren met veel plezier in één van deze woningen.
* Piet Heijstek, Te Midden van Bunkers en Mijnenvelden.