Langs de rivier het Scheur, net voorbij Maassluis, lag ooit een particulier insteekhaventje genaamd Poortershaven. Het complex was in 1902 aangelegd door Johannes Josephus de Poorter en bestond uit een insteekhaven van ongeveer 350 meter lang en 30 meter breed. Het haventje had een doorgang naar het Scheur van zo’n 100 meter breed. Het haventje slibde voortdurend dicht door het getij en de stromingen in het Scheur en moest daarom meerdere malen per jaar worden uitgebaggerd. Tussen het insteekhaventje en het Scheur lag een laad- en loskade, die aan de rivierzijde was voorzien van een lange steiger. Op de kade stonden twee grote loopkranen voor het laden en lossen van schepen. In de latere periode van het bedrijf heeft er ook nog een kleine torenkraan gestaan. 

Een luchtfoto van de vroegere kleine overslaghaven Poortershaven aan de zuidwest oever van het Scheur omstreeks 1930. Linksboven de spoorweg Maassluis-Hoek van Holland.

In de Poortershaven werd voornamelijk erts overgeslagen van binnenschepen op zeeschepen en andersom. De firma’s N.V. Handelmaatschappij Jos de Poorter en N.V. Handelsinrichting Poortershaven bezaten onder andere zeeschepen, buitenlandse ertsmijnen en een werf in Sliedrecht. Aan de landzijde van Poortershaven liep de spoorlijn Hoek van Holland – Rotterdam. In 1935 had Jos de Poorter – op het terrein tussen de haven en de spoorlijn – twaalf woningen laten bouwen. Welke bewoond werden door zo’n honderd werknemers van de ertsoverslag. Ook was er een quarantainebarak voor zieke zeelui, een kruidenierswinkeltje, een kantoortje en nog een paar kleine gebouwtjes. 

Even voorbij Poortershaven, in de richting Hoek van Holland, lag langs de spoorbaan blokpost nr. 16. Hier was een spoorweghalte die werd aangeduid als ‘halte Poortershaven’. De woning die bij deze blokpost hoorde brandde uit in april 2009. De halte was op persoonlijk verzoek van Jos de Poorter speciaal door de Nederlandse Spoorwegen aangelegd. Een voorwaarde van de NS was wel dat Jos de Poorter in geval van onrendabele exploitatie de tekorten zou aanvullen. Wanneer hij dit niet meer zou doen dan zou de halte per direct worden opgeheven. De verbinding per spoor was ook echt wel noodzakelijk, er was naar de Poortershaven nog geen fatsoenlijke verharde verbindingsweg. De Schenkeldijk was nog niet verhard en had slechts een smal voetpad. Verder was de Poortershaven alleen nog via het voet- of fietspad langs de spoorbaan bereikbaar. Door middel van een keersluis in de spoordijk stond het haventje van Poortershaven in verbinding met de ten oosten van de spoorbaan gelegen vliet, Amersgat geheten. De sluis is naderhand opgeruimd, met uitzondering van de sluisdeur aan de oostzijde van de spoordijk.

Oorlogsschip Sumatra bij Poortershaven (bron: onbekend)

Zeemijnenopslag voor de Koninklijke Marine
In 1934 kregen de N.V. Handelmaatschappij Jos de Poorter en N.V. Handelsinrichting Poortershaven uitstel van betaling. Dat uitstel werd enkele malen verlengd, maar uiteindelijk werd in 1940 het faillissement uitgesproken. Twee jaar daarvoor, in 1938, had Jos de Poorter zijn Poortershaven al verkocht aan een Rotterdamse havenbedrijf en deze droeg het complex vrijwel direct over aan de Koninklijke Marine.  

De marine nam het meteen in gebruik en richtte het terrein in voor de opslag van zeemijnen. Speciaal hiervoor werden twee stenen loodsen gebouwd, een grote loods van 80 x 40 m en een kleinere loods van 22 x 40 m. Aan de noordzijde van de kleinste loods werd een 2,5 m hoge schervenwal opgeworpen. Deze kleine opslagloods, die later bij een bombardement gedeeltelijk werd verwoest, maar ook weer volledig is opgebouwd, bestaat heden ten dagen nog steeds. Anders is met de grootste loods, hiervan is alleen nog maar de betonnen vloer terug te vinden. Ter hoogte van beide loodsen had men voor het laden- en lossen van vaartuigen een steiger gebouwd in de Nieuwe Waterweg van zo’n 70 m lang. Van deze steiger is ook niets meer terug te vinden.

Nadat de Poortershaven door de Koninklijke Marine als mijnenopslagplaats in dienst was genomen, heeft als enig Nederlands marineschip de lichte kruiser Hr. Ms. ‘Sumatra’ de haven begin mei 1940 aangedaan en daar gedurende een paar dagen gelegen. 

Widerstandsnest 80 M
Zoals bekend vielen de Duitsers 10 mei ons land binnen en het duurde dan ook niet lang of de Kriegsmarine nam Poortershaven in gebruik. Met name voor de opslag van zeemijnen en het Sperrwaffenkommando kreeg hiervoor de verantwoording. Deze dienst maakte ook de (zee)mijnen onschadelijk die in de regio werden gevonden.

De Duitse stellingkaart uit juli 1943 (collectie NIMH)

Het complex werd in 1943 door de Kriegsmarine uitgebreid met een enorme munitiebunker, of zoals de Duitsers het noemen een ‘Minenlager’. Het bouwwerk kostte één miljoen Reichsmark. De bunker had een afmeting van zo’n 60 x 23 m, was langwerpig en de ingangen zaten aan de korte zijden. De wanden en het plafond waren bijna 2,5 m dik en daardoor bood de bunker voldoende bescherming tegen geallieerde bombardementen. Binnen waren vijf compartimenten en het transport van de mijnen verliep via een monorail aan het plafond. Om de bunker af te sluiten waren er in de toegangen twee dubbele pantserdeuren vlak achter elkaar geplaatst.

Een naoorlogse tekening van de ‘Minenlager’, opgetekend door het Bureau Registratie Verdedigingswerken (collectie: Nationaal Archief)

Voor de pantserdeuren kon men ook nog een betonblok van zo’n 26 ton laten zakken die de toegang hermetisch af moest sluiten. De mijnen konden buiten via een smalspoor naar laad- en lossteiger worden getransporteerd om de Schnellboote te bevoorraden. De in Poortershaven opgeslagen mijnen werden op de Noordzee gelegd in de vaarroutes van de Britse konvooien en later ook in die van de geallieerde konvooien richting Antwerpen. Meer dan 3.000 mijnen werden tijdens de oorlogsjaren door de Schnellboote overboord gezet.

De Kriegsmarine bouwde later op het oostelijk terrein ook nog drie bakstenen bunkers, van getoogd metselwerk, die bedekt werden met een flinke laag grond. Tussen deze drie gemetselde bunkers lagen nog twee kleine betonnen bunkertjes. Waarschijnlijk deden deze vijf bunkers dienst als materiaal opslag. Ze lagen vlak bij elkaar langs de oever van de Nieuwe Waterweg. De drie gemetselde bunkers staan er (2015) nog steeds en van de twee kleine betonnen bunkertjes zijn ook nog wat restanten terug te vinden.

Een kleine bergplaats, op de foto in gebruik als volière

Het waren de Duitsers die besloten om over de Schenkeldijk een smalle verharde weg aan te leggen. Zodat de Poortershaven ook bereikbaar werd voor voertuigen komende vanaf de oude Maasdijk. Later hebben de Duitsers ook nog een rangeerspoor neergelegd tussen de halte Poortershaven en het complex. In de twee grote Duitse betonnen bunkers werden hoofdzakelijk magnetische en andere typen zeemijnen opgeslagen. De door de Nederlandse Marine gebouwde loods, werd door de Duitsers als montagehal ingericht. 

Het Duitse onderkomen voor officieren, gefotografeerd na de oorlog (bron: Maassluis in de Oorlog)

Op enige afstand van de Poortershaven hadden de Duitsers een huisje laten bouwen. Het diende als onderkomen voor Duitse officieren. Die hier op een veilige afstand zaten als er wat – explosie -zou gebeuren in de Poortershaven. Tevens diende het huisje als een soort portierswoning, want op de Schenkeldijk stond een hek en vanaf dat hek was het Sperrgebiet. Na de oorlog is het nog zo’n 25 jaar gebruikt als starterswoning voor pasgetrouwden. Het had één slaapkamer, stromend water, maar geen elektriciteit. Maar er was in die periode tenslotte woningnood en je was blij als je wat had.

In het begin van de oorlog voerden geallieerde vliegtuigen zo nu en dan wat kleine bombardementen uit. Zoals bijvoorbeeld op 10 januari 1941 toen de RAF rond 17.40 uur vier bommen afwierp nabij Poortershaven. Hierdoor ontstond schade aan de NS halte, een paar woningen en er waren vier kraters geslagen in de polder aan de noordzijde van het complex. Voor de rest is Poortershaven door de geallieerden vrijwel de gehele bezettingstijd met rust gelaten. Het eerste serieuze bombardement vond pas plaats in januari 1945.

K-basis en de K-Mittel Biber
In augustus 1944 werd Poortershaven door de Kriegsmarine aangewezen om dienst te gaan doen als basis voor het Kommando Kleinkampfverbände (K-Verband). Het 4e K-Division kwam naar Poortershaven en deze was uitgerust met Hitlers ‘geheime’ wapen de Biber, een Kleinkampfmittel (K-Mittel). Op 5 november 1944 ’s avonds laat arriveert onder leiding van Kapitänleutnant M.A. Friedmar Wolters het K-Flottille 261 in Poortershaven met dertig Bibers afkomstig van de Duitse Flenderwerf in Lübeck.

Een Biber op het droge in een onbekende bunker en zonder torpedo’s
Korvettenkapitän Hans Bartels

De Biber (Duits voor bever) was een Duitse eenmansduikboot of minionderzeeër door de Kriegsmarine Kleinst U-boote genoemd. Begin 1944 ontworpen door Korvettenkapitän Hans Bartels. Het ontwerp van de boot deed sterk denken aan de Britse Welman Midget. Tijdens een aanval op het Noorse Bergen was er namelijk één in Duitse handen gevallen en die had Bartels naar Duitsland laten komen om te bestuderen. Bartels was onder de indruk van deze mini-sub en heeft meerdere ideeën in zijn ontwerp voor de Biber doorgevoerd.

De lengte van de Biber was 9,03 meter met een grootste breedte van 1,57 meter. De waterverplaatsing was 6,3 m3. Een 2,5 liter Opel-Blitz LKW (vrachtauto) benzinemotor met 32 pk gaf de boot een snelheid aan de oppervlakte van 6,5 knoop. Drie bakken met vier batterijen (2 x 26, 2 x 12 cellen) gaven de 13 Ps elektromotor een gemiddelde snelheid onder water van 5,3 knoop. Er kon 225 liter benzine meegenomen worden en dat was voldoende voor een vaarbereik aan de oppervlakte van 100 zeemijlen bij 6,5 knoop. Onderwater varend kwam de Biber aan 8,5 zeemijlen bij 5,3 knoop, en 8 zeemijlen bij 2,5 knoop. De Biber kon met gemak duiken naar een diepte van zo’n 20 meter, maar indien nodig kon hij ook de 30 meter halen. De Biber was bewapend met twee aangepaste (ivm het gewicht) 53,3 cm elektrische torpedo’s van het G7e type die in halfronde uitsparingen aan weerszijden van de boot werden meegenomen. Later werden de Bibers in Poortershaven getest en aangepast om één of meer mijnen mee te nemen. Het varen met de Biber was zeker niet ongevaarlijk. Zo zorgde de benzinemotor nogal eens voor explosie gevaar. Ook de afvoer van de uitlaatgassen was niet geheel zonder problemen. De eenmansduikboot was bruikbaar tot een zeegang van schaal 3 tot 4. Bij sterke getijde stromingen was de aandrijfkracht van het motortje onvoldoende. Om dit voor te zijn werden iedere dag getijdenkaarten gemaakt. De Bibers werden op een bepaald punt en uur losgelaten, waarna ze met een tijdtabel met koersveranderingen zelfstandig verder moesten. Ze voeren het hele stuk naar de Schelde boven water. Als ze zich precies aan de koersen en tijden konden houden kwamen ze vrij precies in het operatiegebied uit. Alleen bij een aanval van een schip of vliegtuig doken ze onder water en vanzelfsprekend gooide dit het hele schema in de war. Multitasken is een term die toen al volledig op zijn plaats zou zijn geweest want alles moest door de Biberfahrer worden uitgevoerd.

Op 15 mei 1990 werd een gezonken Biber in de Nieuwe Waterweg ontdekt en geborgen. Dit was niet zonder risico’s want de bewapening: een torpedo en invloedsmijn waren nog aanwezig. De invloedsmijn werd op zee tot ontploffing gebracht en de torpedo werd onklaar gemaakt. De Biber werd uiteindelijk gerestaureerd en tentoongesteld in het Fort aan den Hoek van Holland.

De Biber eenmansduikboten vielen onder de verzamelnaam Kleinkampfmittel (K-Mittel). Buiten de Biber vielen ook de MolchSeehund en Hecht onder deze groep Kleinst U-Boote. In bezet Nederland waren buiten Poortershaven nog een aantal andere K-Mittel bases, zoals Hellevoetsluis, Scheveningen, IJmuiden, Den Helder, Groningen en Rotterdam. De Bibers werden vanuit Poortershaven door een Vorpostenboote naar zee gesleept, onder verdedigende begeleiding van enkele schepen van het Rheinflotille. Aangekomen op het verzamelpunt, meestal ten hoogte van Voorne, werden de eenmansduikbootjes losgemaakt en gingen ze op eigen kracht verder naar hun doel. Ze werden met name ingezet om geallieerde schepen te vernietigen die probeerden de monding van de Westerschelde op te varen op weg naar het al bevrijde Antwerpen. Want op 28 november 1944 was de Westerschelde door de geallieerden vrij van zeemijnen gemaakt en liep het eerste konvooi veilig de Antwerpse haven binnen. Vanaf die dag tot en met de 7e mei 1945, zijn er op de Westerschelde toch achtentwintig vrachtschepen door toedoen van dit Kleinkampfmittel tot zinken gebracht. Direct door torpedo’s of indirect door zeer slimme zeemijnen.

Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Gertjan van der Velden en is afkomstig van de website Maassluis in de Oorlog. Lees ook ‘Het bombardement op Poortershaven‘.


Geraadpleegde bronnen en archieven
D. Ruis, Stichting Fort aan den Hoek van Holland
R. Blok, Stichting Fort aan den Hoek van Holland
S. Blom, Maassluis tijdens de oorlogsjaren en na de bevrijding,
Interbook International 1972

C. Heijkoop, Klein venijn – Kleinkampfmittel en de konvooivaart op Antwerpen 1944-1945, ADZ Vlissingen 2009
H. de Jong, Onderzeeboot bedolven in de Poortershaven?
Een politierapport  – 1976

J.J. Baart, Rotterdam Oorlogshaven, Walburg Pers 2010
R. Rolf & H. Sakkers, Duitse bunkers in Nederland, PRAK publishing 2005
Historische Vereniging Maassluis (HVM)
Leden van het Fortificatie Forum (FF)
Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), Den Haag
Nationaal Archief (NA), Den Haag
Bundesarchiv (BA), Freiburg (D)
Royal Airforce 617 Squadron, The operational record book 1943 – 1945
The National Archives (TNA), London (UK)

Deel dit artikel