In september 1945 verscheen in het maandblad ‘Contact’ voor Marine voorlichting een artikel over de eerste dagen na de bevrijding van Hoek van Holland. Dit artikel werd geschreven door Gerrit Quint, Luitenant ter zee 1e klasse Koninklijke Marine Reserve (KMR). Quint kwam in 1939 in Hoek van Holland wonen. Hij was kapitein op een onderzeeër en ontkwam naar Engeland in de meidagen van ’40, waar hij de gehele oorlog het commando van diverse onderzeeërs voerde. Op 10 mei 1945 kwam hij weer terug naar Hoek van Holland met de ‘Hook Party’ om de leiding te nemen over de ontwapening van de Duitsers en ontmanteling van de verdedigingswerken. Op 1 augustus 1945 werd hij bevorderd tot Kapitein-luitenant ter zee KMR, aanspreektitel overste. Direct na de bevrijding werd hij commandant van de marinekazerne Hoek van Holland. Tevens was hij toen commandant maritieme middelen Hoek van Holland.
Het artikel hieronder is weergegeven zoals Quint het geschreven heeft, in de oude spelling en doorspekt met Engelse termen.

De eerste dagen van NP 1732 (Hook) op haar standplaats
door
Ltz.I. KMR. G. Quint
Op 10 mei 1945 ten 03.00 was het “overal” in Bergen op Zoom en Brussel voor de aangewezen “Hook Party”. Temidden van het zoo langzamerhand al bekende “Marine-land-bedrijf” (niet startende koude auto’s, zoekgeraakte bedding, verwisselde standaard groene Navy koffers, en onbereikbare veldflesschen en sandwiches “ergens-achterin-in-de-wagen-in-de-rechter-zak-van-een-duffelcoat-met-een-olievlek”, daagde plotseling het besef dat deze intocht op den dag – en vrijwel op het uur – plaatsvond 5 jaar na het uitbreken van den oorlog in Nederland. Tevens daagde het besef dat deze intocht onder wel heel andere omstandigheden geschiedde, dan die welke zoo nauwkeurig geregeld waren in de plannen, waarover in de afgelopen weken zooveel hoofdbrekens hadden bestaan en waarbij de partijleden, met wat gemengde gevoelens, zich – al naar mate het plan A, B of C betrof – de rol toebedacht hadden gezien, Hoek van Holland te betreden hetzij vanuit zee (“advance party will land by LCT on the beach North of the Hook after preliminary sweep for moored mines”… etc.), danwel “van boven af (“recce party to be landed by glider”), of tenslotte “gewoon over land” (“the Germans decide to retire to the Hook and to hold out as long as possible in this stronghold“), in welk laatste geval we ons reeds, duimendraaiend, gestrand zagen in Maassluis, Naaldwijk of een ander “broeikassenoord”, wachtend totdat de Army erin geslaagd zou zijn de in de Hoek zittende Duitschers op te ruimen (en daarmede waarschijnlijk tevens de restanten van Hoek van Holland zelf).
Om 0900 uur vond te Apeldoorn het rendez-vous plaats bij 6 L of C HQ, voor de Wilhelminaschool, waarna enkele minuten later, de recce party naar hare bestemming afreed: RNO en dep.RNO in de leidende Jeep, gevolgd door de Bombdisposal jeep, de Port Minesweeping Jeep, een P.U. met de barang van de “heeren”, een W/T 3 tonner en een paar 3-ton lorries met dergelijke zaken als compo-rations, petrolcookers, campbedding, benzine- en waterjerrycans, een drinkwatertrailer e.d. Het geheel besproeid met enkele R.M. Despatchriders op Nortons en met een totale sterkte van 8 officieren en 30 man. Alras bleek het convooi versterkt te zijn met enige “hinderlijk volgende” Army lorries, welke bij den eersten stop bemand bleken met Royal Engineers bestemd om in Hoek van Holland de kade en de haven op te nemen. Geheel onopzettelijk gelukte het dezen aanhang na Utrecht kwijt te raken en deze Army-blokes werden nimmer meer teruggezien, ook niet in de Hoek.
Nabij Utrecht werden de eerste Duitsche troepen – marcheerend met koers Oost, waar zij hun “Heimat” dachten terug te vinden – ontmoet, en met veel plezier van den weg gereden.
Naarmate Den Haag werd genaderd, begon de rit van het convooi steeds meer op een soort zegetocht te lijken: juichende en klappende Nederlanders langs de wegen, erepoorten, bloemen, aangeboden door lieftallige meisjes en doeken boven de weg “WE WELCOME OUR LIBERATORS”. De Liberators voelden zich eerlijk gezegd, tamelijk “silly” en onbehaaglijk bij deze zoo onverdiende hulde, maar er was nu eenmaal niets aan te doen.
De entree in Den Haag door het vrijwel weggebombardeerde Bezuidenhout bracht een kille stilte over alle inzittenden, welke nog werd vermeerderd toen de onvergeeflijke fout werd gemaakt om voor het Vredespaleis een oogenblik te stoppen, waarbij (gezien het vergevorderde middaguur) min of meer automatisch de “haversack lunch” -plus-koffie te voorschijn kwam. Onmiddellijk vormde zich rondom ons een kring van vele tientallen, starende, hongerige Hagenaars. We deelden onze boterhammen uit en reden maar snel door, ontdaan van alle eetlust.

Bij aankomst in Hoek van Holland werd gestopt om een inboorling naar de plaats van het Canadeesche legerhoofdkwartier te vragen. Het antwoord: “Jullie benne onze eerste Geallieerden” was niet geheel wat de dep.RNO verwachtte en produceerde, na zoo getrouw mogelijke vertaling, eenigszins verbijsterde gezichten bij de – overigens Britsche – party, gevolgd door een, slechts matig getemperde, wilde rush voor de tusschen de barang gestuwde wapens. Als “next best” werd naar de Duitsche HQ gereden, welke zich in het Loodsgebouw nabij de Berghaven bleek te bevinden, alwaar RNO en dep.RNO werden opgewacht door een, zichtbaar opgeluchte, “Hafenkommandant”. Deze produceerde gereedliggende sleutels van wapenkamers (met de ontwapening van de aanwezige 6000 man Marine, Marine Flak en Marine Kustenartillerie was reeds begonnen), lijsten van aanwezige schepen met bewapening en brandstofrestant, enz. Deze Duitsche Gründlichkeit was ietwat “overpowering”, maar maakte de zaak wel gemakkelijker. Conform de vastgestelde policy werd den man gezegd voorloopig onder onze nadere goedkeuring door te gaan met het runnen van de haven, loodsdienst enz. terwijl hem werd bevolen de ontwapening van zijn menschen binnen 24 uur voltooid te hebben.


Bombdisposal, Communicationsteam, Port Minesweeping, gingen daarna allen huns weegs om zich op de hoogte van de locale situatie te stellen, terwijl RNO en dep. RNO zich weder in de jeep inscheepten om te trachten het contact op te nemen met de 1st Canadian Division, welke volgens hardnekkige geruchten, dit gebied in handen zou hebben. Na een lange tocht, hoofdzakelijk gekenmerkt door vele “detours” in verband met kapotte brugjes, wegversperringen en bordjes “Achtung Minen” werd tenslotte Div. HQ in Loosduinen aangelood terwijl het (Fransch) Canadian Royal 22e Regiment in Naaldwijk bleek te zijn neergestreken. De middag en avond verstreek grootendeels met het vaststellen van de diverse regelingen betreffende bewaking ontwapening, enz. en een laat dinner werd door een voldane menigte verwerkt om ca. 2200 in het door de Duitschers inmiddels ontruimde, woonhuis van den Hafenkommandant, Bombdisposal produceerde geloofwaardig uitziende mijnenkaarten van de Duitschers, en rapporteerde dat reeds regelingen waren getroffen om den volgenden dag te beginnen met het (door Duitsche werkploegen) laten opruimen van de demolitioncharges in havenwerken, kaden, pieren, enz. (b.v. alleen al 18 st. ladingen van 500 Kg ieder in de 300 m lange Harwichkade). Drinkwater bleek aanwezig (“Damn that water trailer, I wish we had an armoured car instead, with all these Jerries in this place…”), geen gas, maar wel electrisch licht (uit Delft waar de centrale een restant kolen aan het opfuiven was), m.a.w. ”radio and fridge in working order” en verder een onoverzichtelijke hoeveelheid bier. De tevreden en voldane stemming aan het avondmaal (spam, corned-beef, “pantserbrood” en – uiteraard – tea), dreigde slechts verstoord te worden toen ook de communications section haar werk succesvol verricht bleek te hebben en het eerste radiogram van de “echte“ party in Rotterdam binnenkwam … Groot was echter de vreugde, toen het een dringende order van NOIC bleek te zijn met verzoek onmiddellijk de watertrailer en een dieselgenerator van de Duitschers op te zenden, aangezien zijn Navy House, Office en Residence van water en licht verstoken waren. Het bekende Zwitsersche gezegde betreffende “Freude-“ en “Schadenfreude” deed opgang…

Een vraagpunt was het plaatsen van schildwachten gedurende de nacht, maar overwegende dat een of twee Mariniers het toch bezwaarlijk tegen 6000, maar zeer gedeeltelijk ontwapende Duitschers konden opnemen, deed ons van deze – kennelijk zoo al niet overbodige, dan toch nuttelooze – maatregel afzien. De party werd inderdaad den volgenden ochtend 0600 uur in zijn geheel, levend wakker. Deze tweede dag werd besteed aan het verder uitwerken van de getroffen globale regelingen betreffende controle op de ontwapening, concentratie van de Duitschers in bepaalde gebieden, regeling van hun bewaking door de Canadeezen en het verkrijgen van eenig inzicht in het Duitsche verbindingsysteem. Verdere gedeelten van de in Bergen op Zoom achtergebleven en aldaar gereedstaande party werden “besteld” naar den Hook te komen, terwijl de Duitschers aan het werk werden gezet om de billets voor de al aanwezige menschen en voor de nog komende aanvullingen in orde te brengen.
De Duitschers waren kennelijk wat onzeker van het geheel, deden ruim aan militair vertoon jegens ons en werkten – uit pure benauwdheid – heel behoorlijk. De Hafenkommandant – een Kapitän-Leutnant z.S. der Reserve, voormalig Kapitein bij de Norddeutsche Lloyd, welke vloeiend Engelsch sprak – had de zaak naar behooren in de hand, werkte zeer goed mede in het geleidelijk aan overgeven van de “operational control of the port” en was een der “betere typen”, welke door de Duitschers kort voor de capitulatie in key-positions waren geplaatst, met het kennelijk doel om een goeden indruk te maken.

Alras kwamen de eerste mijnenvegers van “Force A” de rivier op, met hun bijbehoorende verzoeken om ligplaatsen, water, telefoon, bureau-accomodatie en drank. Aan alle verzoeken kon, met gebruikmaking van de aangetroffen Duitsche voorraden, ten volle worden voldaan. De aanwezige voorraden liepen zeer uiteen: geen benzine, zeer veel voedingsmiddelen, weinig kolen (van de 8 aanwezige “Hafenbewachungsfahrzeuge”-omgebouwde trawlers- lagen er 3 reeds maanden stil wegens gebrek aan brandstof), zeer veel staaltouw doch overigens vrijwel niets voor het “detail Schipper”, een ton of wat dieselolie en een volkomen onoverzichtelijke hoeveelheid jenever en rhum in 25 l. mandflesschen. Over het laatste artikel ontspon zich een vriendschappelijke doch heftige, strijd met de Canadeesche Armee, welke eindigde met het besluit de voorraad in 3 gedeelten te splitsen: een klein deel (de “officieele” buit) en twee groote (t.w. een Navy en een Army). Dit Salomons oordeel werkte in de praktijk tot ieders bevrediging, zij het dat de voorraad niet zoo groot was als aanvankelijk werd gedacht: een flesch welke met wijds gebaar aan de “Admiraals-in-Den-Haag” ten geschenke was aangeboden, bleek, na de plechtige opening aldaar, instede van gin slechts gedistilleerd water te bevatten…..(Overigens kwamen wij daar nog vrij goed van af, daar later nog geheel identieke flesschen werden ontdekt, waarvan de inhoud uit zwavelzuur bleek te bestaan.)
Door de Duitschers bleek een zeer goed ingerichte telefooncentrale te zijn gebouwd in het oude fort (alwaar ook het ondergrondsch opgestelde radiobaak ex lichtschip “Maas” werd aangetroffen), zoodat na enkele dagen reeds beschikt werd over 3 rechtstreeksche lijnen met Rotterdam, 2 lijnen met “Navy Hague“, 1 lijn met IJmuiden, rechtstreeksche lijn tusschen S.D.O. Hook en S.D.O. Rotterdam enz. De Britsche communicationsploeg verrichtte bij het uitzoeken van deze enorme installatie uitnemend werk en “ving” onmiddellijk de Duitsche lijntelefonie montage ploeg welke sindsdien, onder leiding van een zeer Duitsche, Duitsche Wachtmeister (onze “Chief German Collaborator“…) van onbetwiste onbetrouwbaarheid en onder toezicht van de Britsche Communicatieploeg en van een “geleende” PTT-ploeg, het veel omvattende werk de bestaande installatie in te passen in ons systeem, snel en zonder fouten volbracht. De “Navy Hook” exchange beschikt, behalve de reeds genoemde directe lijnen, locaal over ca 70 aansluitingen, welk aantal geleidelijk zal worden gebracht op ongeveer 100 en wordt momenteel (begin Juli) bediend met op elke wacht: 2 vrouwelijke PTT telefonistes, 1 Royal Marine switchboard operator en 1 Duitsche “bevroren” Obergefreiter (dit laatste i.v.m. de lijnen naar de mijnenvelden, welke momenteel door Duitsche werkploegen worden opgeruimd.)

De conversatie gedurende de maaltijden bewoog zich voornamelijk op het gebied van “gedane ontdekkingen”: batterijen van 10 en 15 cm worden daarbij als onbelangrijk nieuws snel afgedaan, meer belangstelling trok een mededeling betreffende de aanwezigheid van 38 stuks 12 meter lange electrische torpedo’s in de New Fruit Wharf loods, betreffende een geschat aantal van 4000 landmijnen alleen al op het Westelijk deel van het eiland Rozenburg, batterijen van 28 cm en 24 cm geschut (afkomstig van een Duitsch vestzakslagschip en van wijlen Hr.Ms. Heemskerck) , voorraden van b.v. niet minder dan 22.500 granaten van 10,5 cm op Rozenburg, de aanwezigheid van een oorlogskop eener V2 op de Harwich-steiger enz..
Feitelijk is tot op heden nog steeds geen behoorlijk inzicht mogelijk in wat wel en niet aanwezig is: alleen op het eiland Rozenburg bevinden zich b.v. in totaal reeds 4000 ondergrondsche bunkers zoowel geschuts en munitie-bunkers, als ondergrondsche dieselcentrales (met elk drie 230 PK dieselgeneratoren), ondergrondsche kombuizen, woonruimten, cantines, enz..

Nadat het eigenlijke operationeele scheepvaartbedrijf (PWSS, communications, loodsdienst, enz.) min of meer in banen van geleidelijkheid was gebracht en daardoor langzamerhand als een routinebedrijf begon te draaien, kon meer aandacht worden besteed aan de walzijde van het commandant en aan zulke zaken als heropname van de rivier, verwijderen van restanten van boomdefences, het regelen van de verhouding tot de bewaking (door de Army) van de aanwezige Duitschers, de verdedigingswerken enz. Een en ander werd niet vergemakkelijkt door de eenigszins “What the hell, the war is over“-houding der locale Fransch Canadeesche troepen en door het feit dat het gebied rond Hoek van Holland tevens werd gebruikt als concentratiegebied voor de uit het Westland aangeveegde Duitschers. Een grondige opruiming onder deze lieden in de bunkers vergde veel tijd en moeite en na geruimen tijd werden nog steeds hoeveelheden drank, schafting en “collaboreerende vrouwen” (Nederlandsche) in allerlei schuilplaatsen van dit, in staat van ontbinding verkeerende leger aangetroffen.

Na schifting verdween het grootste deel van het aanwezige Duitsche leger naar Scheveningen, terwijl het Marinepersoneel vanuit de Hoek – evenals vanuit IJmuiden en Den Helder – overzee in Duitsche schepen onder Britsche of Nederlandsche bewaking naar Wilhelmshafen werd overgevoerd. Op 3 achtereenvolgende Zondagen was het evacueeren van Duitschers het regelmatige middagamusement, waarbij nauwlettend werd toegezien dat scherp de hand werd gehouden aan de regeling dat alleen militaire uitrustingstukken mochten worden meegenomen en verder persoonlijke eigendommen voor zoover te bergen in een koffer “but certainly nothing suspect to be of Dutch origin“. Een Feldwebel vroeg om een extra paar schoenen voor de nog in het vooruitzicht staande lange marsch door Duitschland en op grond van “Christliche Barmherzigkeit“. Het resultaat van dit verzoek was overdonderend en niet geheel zooals verzoeker zich had voorgesteld.
De transportkwestie is en blijft steeds de grootste moeilijkheid, niettegenstaande een niet onbelangrijk aantal, van de Duitschers in beslag genomen auto’s. Deze wagens verkeeren echter in een vrij deplorabelen toestand en bij noodzakelijke reparaties wreekt zich onmiddellijk het “niet-standaard-zijn “ van dit materieel, waardoor ook de REME – geheel ingesteld op standaard auto’s: Jeeps, Commers, Bedfords en Austins – meestal niet kan helpen. De hoop in dit ledige land iets uit een prive-garage te betrekken is een hersenschim. Nooit en te nimmer is er transport genoeg en niet genoeg kan worden gewaarschuwd bij dergelijke operaties zooveel als mogelijk wagens mede te nemen, terwijl het aantal motorfietsen en fietsen nooit groot genoeg kan zijn. Juist omdat met een beperkt aantal menschen moet worden gewerkt in een groot gebied, terwijl vrijwel ieder op afzonderlijke opdrachten moet worden uitgezonden, is het onmogelijk de diverse transporteischen te combineren zonder in veel oponthoud gevende “rondritten” en wachttijden te vervallen.

Het verdient verder aanbeveling zoo spoedig mogelijk aandacht te besteden aan de mogelijkheid van het verkrijgen van locale burgerwerkkrachten. Aanvankelijk zal men als regel worden overstroomd met aanvragen om “werk”, welke belemmerend werken op het werk van de party zelf en waaraan geen behoefte bestaat omdat in den beginne alles zuiver militair werk is. Na een week of twee verandert echter de zaak en kan een belangrijk deel van het te verrichten werk al dan niet onder direct militair toezicht aan burger- werkkrachten worden opgedragen. Het is daarom van belang van den beginne af direct alle beschikbare werkkrachten te registreren door daartoe aan te trekken locale instanties en te beginnen met den security check van de geregistreerde lieden. Dit vergemakkelijkt de aanname van burgers in het tweede stadium ten zeerste. In Hoek van Holland was de toestand op dit gebied wat uitzonderlijk: door de Duitschers is een gedeelte van de “nieuwe Hoek” afgebroken, terwijl de “oude Hoek” grootendeels spoorloos is verdwenen in verband met de aangelegde verdedigingswerken. Bovendien is een deel der staande huizen ernstig door blast beschadigd tengevolge van het afvuren der V 2’s nabij den Harwich steiger. In verband hiermede, en mede om het aantal burgers in hun vesting zooveel mogelijk te reduceren, werd door de Duitschers een groot deel der Hoekse bevolking geëvacueerd naar naburige dorpen. Het spreekt wel vanzelf dat aan het achterblijvende deel der bevolking – de goeden niet te na gesproken – wel een politiek luchtje was. In verband met het feit dat het gebied werd gebruikt als een concentratiegebied voor Duitsch Wehrmachtpersoneel, werd een cordon van schildwachten rond de Hoek getrokken, waardoor geen burgers mochten passeren dan voor zeer noodzakelijke redenen en dan voorzien van een pas uitgegeven door de Canadian Army-autoriteiten of door RNO. Dientengevolge was uitwisseling der bevolking uitgesloten, wat eenerzijds het werk der Politieke Opsporingsdienst vergemakkelijkte, maar anderzijds tengevolge had dat de eerste weken weloverwogen gewerkt MOEST worden met ten dele beslist politiek onbetrouwbaar burgerpersoneel. Voor de Naval Security bestond dan ook aanvankelijk hierdoor geen taak, immers uitziften van politiek ongewenschte burgerwerkkrachten zou de sterkte van het totaal beschikbare aantal ver onder het noodige minimum hebben gebracht. Deze wonderlijke toestand is thans, na twee maanden, uiteraard principieel, en geheel, ten goede gewijzigd.
Hoewel aanvankelijk getracht werd af te zien van een voor burgers verboden, Havengebied – Docks Area – werd het duidelijk dat hiertoe toch diende te worden overgegaan in verband met het enorm aantal diefstallen. Voor de Security Staf leverde zulks natuurlijk een groote hoeveelheid werk op tengevolge van de noodzakelijke uitgifte van tijdelijke of permanente passen voor dit gebied ten behoeve van daar werkende burgers (het “eigen” burgerpersoneel, PTT, Ned. Spoorwegen, bemanningen van waterboot en olieprauw, de Waterstaat, enz.)
De nood der bevolking – en de, in de oorlogsjaren, niet toegenomen eerlijkheid – bleken ook uit de enorme omvang van diefstallen en de baldadige vernieling welke in de, langs den geheelen kust verspreide, verdedigingswerken en bijbehoorende woonverblijven voorkwamen. Dit werd niet verminderd door de, aanvankelijk vrij chaotische toestand der bewaking van deze objecten. Was aanvankelijk de bewaking Canadeesch, daarna werd deze voor korten tijd verzorgd door de NBS, vervolgens door het Britsche leger en tenslotte weder door de NBS. Daar de bewakingsperioden niet aaneensloten, doch somtijds enkele dagen tusschenruimte hadden, was hierdoor maar al te veel gelegenheid voor de bevolking om op dit gebied naar hartelust te keer te gaan, immers met het geringe aantal Marine-personeel viel er eenvoudig niet aan te denken deze bewaking zelf ter hand te nemen. Geleidelijk aan is het gelukt deze zaak min of meer in geregelde banen te leiden, wat echter niet eenvoudiger werd gemaakt door het feit dat allerlei instanties meenden het recht te hebben te beschikken over de vroegere Duitsche ex-Marine eigendommen en met kwistige hand, officieel uitziende vergunningen schreven waarbij personen werden gemachtigd zaken weg te halen. Alleen al in het Westland en op Rozenburg bleek het aantal in omloop zijnde vergunningen afkomstig te zijn van niet minder dan 115 verschillende autoriteiten (?)….! Zoodra eenige continuïteit in de bewaking was verkregen werd hiertegen met kracht opgetreden, hetgeen in de eerste plaats een storm van verontwaardiging van de zijde van een deel der genoemde autoriteiten opleverde, welke met succes en zonder schade werd afgereden, echter daarnaast tengevolge had dat zich onmiddellijk een stortvloed van aanvragen om teruggave van zulke uiteenlopende zaken als windgenerators, spoorrails en locomotieven, huisinventaris, radio’s, aannemerskeeten, enz. enz. over den RNO uitstortte. Gelukkig begon echter tegelijkertijd de Naval Disarmament Control Section van den staf van F.O. Holland in werking te komen waardoor deze aanvragen alle konden worden afgeschreven op die afdeling van deze stafsectie, welke alle aangelegenheden behandelt betreffende “niet schietend ex-enemy “ materiaal. Hierdoor blijft voor den RNO slechts over het toezicht op de juiste uitvoering van de, in deze zaken, door den “NDCS” getroffen beslissingen.

Naast de reeds genoemde Afdeeling van Disarmament Control welke zich met alle zaken betreffende gebouwen, bunkers, versperringen, meubilair, inventarissen, enz , bezighoudt, beweegt zich de Gunnery Section. Voor de kustsectoren Hoek van Holland en Rozenburg zijn hierbij aangewezen een tweetal Reserve-luitenants der Artillerie van het KNL, welke gedetacheerd zijn bij de K.M. en welke een viertal Onderofficieren-konstabel onder hun bevelen hebben. Deze houden het toezicht op de, door Duitsche “bevroren” Artilleriemechaniker uit te voeren werkzaamheden ter voorlopige conserveering van de aanwezige hoeveelheid kustgeschut, munitie, vuurleiding, enz. Hoe veelomvattend deze taak is, moge blijken uit enkele getallen (welke de gezamenlijke hoeveelheid voor Hoek van Holland en Rozenburg geven).
Geschut Aantal Schoten oorlogsmunitie
24-28 cm: 5 ca. 2000
10-15 cm: 28 ca. 25000
kleiner geschut
tot 2 cm 80 ca. 15000 (voorloopig)
Bovenstaande aantallen zijn benaderd en zullen ten deele, nog aanzienlijke uitbreiding behoeven als alles tenslotte is geteld.
Was de situatie aanvankelijk zoodanig, dat de “Naval Party HOOK” vrijwel geheel Engelsch was (slechts 2 % K.M. personeel) thans is geleidelijk aan de toestand bereikt dat nog slechts ca. 20 % Britsch is (in feite slechts zooveel als noodig om PWSS, SDO en overig gedeelte der Verbindingsdienst op alle wachten “behoorlijk Engelsch te kunnen laten seinen en spreken”). Het nog resterend gedeelte Britsch personeel is dus geheel Communications personeel. Een groot deel van het lagere Nederlandsche personeel behoort tot categorie “KMR TV”, m.a.w. personeel op tijdelijken basis aangenomen in Zuidelijk Nederland zoodra dit gebied bevrijd was, en na een 3-weeksche bliksemopleiding ingeschoven in de Port-parties. De resultaten met deze “wel-willende amateurs” zijn boven verwachting goed. De totale sterkte der party bedraagt momenteel rond 100 man, waarbij rekening gehouden dient te worden dat nog gebruik wordt gemaakt van bijna 200 man bevroren Duitsch specialisten personeel, terwijl voor alle dagelijkse werkzaamheden – speciaal die van vuilen aard – werkploegen uit het nabije N.S.B.ers kamp worden betrokken. Het voornemen bestaat om alle B.S. compagnien (voornamelijk uit Marine/ Mariniers oorlogsvrijwilligers bestaande) welke de militaire objecten op Rozenburg en in het gebied Hoek van Holland bewaken (ca. 300 man) dezer dagen in hun geheel onder de hoede der party te nemen en daarin als tijdelijke Marine – bewakingstroepen te streamlinen.

Zoodra dit voltooid is, loopt dan de heele Disarmament zaak als “routine-bedrijf”, hetgeen – zooals reeds eerder gezegd – reeds geruimen tijd het geval is met de operationeele zijde van het scheepsverkeer. Hierdoor komt dus tijd en gelegenheid beschikbaar voor de voorbereiding van de noodige maatregelen, welke noodig zijn in verband met de per 1 Augustus te openen militaire passagiersdienst Hoek van Holland – Harwich v.v. ten behoeve van het ten deele de-mobiliseeren en verder met verlof zenden van het Britsche bezettingsleger in Duitschland, welk transport uitsluitend via Hoek van Holland zal plaats vinden. Gerekend wordt op ca. 2500 passagiers per dag in iedere richting, welk getal later zal worden opgevoerd tot maximaal het dubbele.
Door de Royal Engineers wordt thans met alle kracht gewerkt aan reparatie- en verbouwing van de Fruit Wharf loods welke als transitshed zal dienst doen (cantine, eetzalen, bagagelocalen, waschplaatsen enz.) alsmede aan de bouw van een transitcamp met een capaciteit van 5000 man. Het werk wordt verricht door een PoW-labour compagnie, welke compagnie krijgsgevangenen uit België en uit het U.K. werd ge-importeerd, na aldaar uitgezocht en geordend te zijn voor wat betreft de vakbekwaamheden der gevangenen.
Het vervoer overzee van de verlofgangers zal plaats vinden met het “cross channel type steamers“ welke zoo niet voor elke man een bed biedend, toch voldoende gelegenheid zullen geven “for every man to lie down”.
Een dezer schepen is de “VIENNA” de eenigst overgeblevene van het stel schepen, waarmee vroeger de LNER dienst Hoek van Holland – Harwich werd onderhouden, de overige schepen zijn cross channel steamers en booten welke vroeger den dienst naar Ierland onderhielden vanuit Engeland en Schotland.
Daarnaast worden pogingen in het werk gesteld om te komen tot een geregelde veerdienst voor burgers (om de 2 dagen). Deze zaak is echter nog in het allereerste stadium van voorbereiding en de hieruit voortspruitende problemen b.v. Douane, Port Security, vervoer ter land, enz. zijn nog in beschouwing.