De ramp met het ss. Holland


Op zondagmorgen 27 januari 1901 lag het stoomschip ‘Holland’ van de ‘Nederlandse Stoomboot maatschappij’ (voorganger Batavierlijn) aan de kade in de haven van Londen. De Holland was een klein vrachtschip, gebouwd in 1874 en 726 bruto register ton groot. Het schip voer in een vaste dienst tussen Rotterdam en Londen. Nadat de lading stukgoed in de ruimen was gestuwd werden ze gesloten met luiken en dekzeilen. De dekzeilen werden vastgezet en vervolgens werd de lading op het dek zeevast gesjord. Deze lading bestond uit vaten benzine en carbolzuur.Tot slot werden de laadbomen goed vastgezet en het schip was klaar om naar zee te vertrekken. Naast de lading waren er ook nog vier passagiers, drie volwassenen en een kind, en vier paarden aan boord.

ss. Holland van de Nederlandse Stoomboot Mij, gebouwd in 1874.
ss. Holland van de Nederlandse Stoomboot Mij, gebouwd in 1874.

Het commando ‘voor en achter’ klonk nu en de trossen werden losgemaakt van de kade. Kapitein W.H. van der Poll stond samen met zijn vaste loods J. Posthumus, en de roerganger achter het stuurwiel, op de open brug. De Holland maakte zich langzaam los van de kade en voer de Thames op richting zee. In de machinekamer stond het personeel onder leiding van de 1e machinist, J.W. Kerkhof, te zweten en maakte de 2 cilinder compoundmachine van 430 ipk  (indicateur paardenkrachten) de nodige toeren. Toen het vrachtscheepje omstreeks 18 uur de Thamesmonding uitvoer en het lichtschip ‘Tongue’ passeerde stond er een harde bries waardoor het schip begon te slingeren. Om ongeveer 21 uur ruimde de wind naar het noordwesten en wakkerde aan tot een zware storm. Door de storm die steeds meer toenam begon een hoge zee te lopen en de golven begonnen te breken over de Holland, die zwaar stampend en slingerend zijn koers vervolgde.

In de Berghaven te Hoek van Holland had schipper G. Jansen van de stoomreddingboot “President van Heel” die morgen de slechter wordende weersvoorspellingen gevolgd. Hij liet de stoommachine opstoken om bij een oproep snel weg te kunnen. Tegen 2 uur ’s-nachts naderde het zwaar stampende en slingerende schip de Nederlandse kust en passeerde men het lichtschip ‘Schouwenbank’. Kapitein van der Poll overlegde met zijn 1e stuurman W.H. Gorlach en de 1e machinist hoe men het beste, met dit slechte weer, de monding van de Nieuwe Waterweg kon aanlopen. De kapitein besloot hierop snelheid te minderen en bij te draaien zodat men bij daglicht de monding van de Nieuwe Waterweg zou binnen lopen. Er werd nu een oostnoordoosten koers uitgezet en omstreeks 6 uur passeerde de Holland het lichtschip “Maas’. De kapitein durfde echter niet verder bij te draaien omdat hij bang was voor de vele vaten benzine die aan dek stonden. Als de reling weg zou slaan was alles verloren. Toen het vrachtschip de gasboei passeerde om voor de monding van de Nieuwe Waterweg te komen sloeg een zware grondzee het schip uit zijn koers. Met vereende krachten lukt het weer om het schip op koers te krijgen en binnen de lichtenlijn van de aanloop Nieuwe Waterweg te komen.

ondergang-ss-holland

Kort daarna werd het schip opnieuw door een zware breker uit koers geslagen. Toen men probeerde om weer op koers te komen, brak de stuurketting. Hierdoor werd de verbinding tussen stuurwiel en roer verbroken waardoor het schip stuurloos werd. Het stuurloze scheepje werd nu een speelbal van de golven. Direct daarna zette een kwade zee met een daverend gekraak het schip op de kop van de Noorderpier. Op dat moment stond de kapitein samen met de loods te overleggen over de hachelijke toestand. Door het geweld van het water werd alles op het dek losgeslagen en sloeg de brug los van het schip. Kapitein, loods en roerganger kwamen op het voordek terecht. Door de klap werden beide benen van de loods gebroken.Ter hoogte van de machinekamer raakte het schip voor het eerst de pier en de lichtopstand. Stuurman Gorlach en matroos Van Buuren probeerden zich te redden door op de lichtopstand te springen. Het schip had echter de enorm versterkte nieuwe lichtopstand stuk geslagen en brak vervolgens door midden. De lichtopstand werd echter door een deel van de Holland meegesleept en zonk in zee. Matroos Van Buuren zag kans om op het voorschip van de Holland terug te springen, waarbij hij zijn hele lichaam kneusde. Stuurman Gorlach verdween in de golven.

Kop van de Noorderpier.
Kop van de Noorderpier.

Door de enorme klap kwamen de passagiers, een echtpaar dat met een driejarig kind de reis meemaakte en een fotograaf naar het dek op het voorschip. Hier waren de kapitein, de loods en de 2e machinist terecht gekomen. Zij vielen de kapitein om den hals en smeekten: “Wat moeten we doen? Redt ons”. Radeloos wees de gezagvoerder in kolkende zee en antwoordde: “Dat is uw voorland, menschen”. Zij werden allen overboord geslagen. Inmiddels was het achterschip ten zuiden van de pier gezonken en daarmee verdronk het machinekamer personeel. Het voorste deel van het schip wat het langste boven bleef zonk aan de zuidkant, binnen de pier. Binnen 10 minuten had de ramp zich voltrokken. De fokkemast stak nog boven water. Zes bemanningsleden hadden kans gezien in die fokkemast te klimmen en zich daaraan vast te klemmen. Zij zagen hoe de kapitein, de machinist en de passagiers overboord sloegen. De kapitein zag kans zich zwemmend in leven te houden. Hij greep een waterketel waaraan hij zich vasthield tot deze zonk. Hierop greep hij een voorbij komende deur en hij wist erop te klimmen. Tot twee maal toe werd hij er door de golven afgeworpen. Tenslotte greep hij een stuk van het gangboord en belandde hij op de pier waar hij buiten bewustzijn raakte.

De redding.

Aan de wal had men niets gemerkt van de ramp. Door de duisternis en het slechte weer was het zicht erg beperkt en het lawaai van de storm en de woeste zee overheerste alle geluiden. Wel hadden de kustwachters gezien dat ondanks de zware storm het bliksemlicht op de kop van de Noorderpier en de gasboei waren blijven branden toen zij om zes uur de Harwichboot ‘Berlin’ binnen zagen komen. Achter de Berlin zagen zij een topvuur dat echter een half uur later verdwenen was. Zij schonken daar verder geen aandacht aan. Toen zij vervolgens bij het dagen weer keken zagen zij twee masten boven de golven uitsteken. Niemand had echter noodseinen gezien of gehoord. Toen het licht werd zag men dat de lichtopstand op de kop van de Noorderpier verdwenen was en het deel van de mast met de zes drenkelingen.

Reddingsboot President van Heel in de Berghaven
Reddingboot President van Heel in de Berghaven

Omstreeks 7.30 uur kreeg schipper Jansen van de stoomreddingboot ‘President van Heel’ bericht dat er een schip op de kop van de Noorderpier was gestrand. De bemanning ging zo snel mogelijk aan boord van de reddingboot. Gelukkig had Jansen de avond ervoor al stoom laten maken in verband met het te verwachten stormweer. Hierdoor voer de President van Heel om 07.45 uur de Berghaven uit, koers NW ten W tot bij de strandingsplaats.

Na een mislukte poging om bij het wrak te ankeren lukte het de tweede maal wel. Er werd een verbinding gemaakt met een tros naar de mannen in de mast. De eerste kwam langs die tros aan boord. De tweede kwam op dezelfde manier over. De derde ook maar deze zakte met de tros onder water en moest loslaten. Hij werd met een haak binnenboord gehaald. De vierde kwam langs de tros die toen brak maar hij kwam ook goed aan boord. De vijfde man werd een lijn toegegooid. Hij bond zich eraan vast waarna hij door het water aan boord werd getrokken. Ook de zesde man werd op dezelfde wijze aan boord gehaald. Maar deze, een jongen, was bijna verdronken voor hij aan boord was. Tijdens de reddingactie stond er een NW storm en de zee was buitengewoon hoog. De reddingboot stootte onder water op een stuk van het wrak, vermoedelijk de brug. Toen de drenkelingen aan boord waren moest schipper Jansen het anker kappen. Om 9.30 uur liep de President van Heel de Berghaven weer binnen.

Reddingboot President van Heel.
Reddingboot President van Heel.

 

De geredden.

De zes geredden werden, nat, verkleumd en aan alle kanten gekneusd aan de wal afgezet en onder luid gejuich van het publiek naar het logement “Hoek van Holland” gebracht. Toen kapitein Van der Poll het seinwachtershuisje werd binnen gedragen, bleek hij bewusteloos; hierop werd hij ook, in zorgwekkende toestand, gedeeltelijk verlamd, naar het zelfde logement gebracht, waar hij door ‘den goede zorgen’ van twee ’s-Gravenzandsche artsen en de pensionhouder met zijn vrouw werd bijgebracht. Hier lagen nu de zeven geredden samen, allen op bedden uitgestrekt, onder wollen dekens met warme kruiken. De agent L. Borst had op ‘den kapitein’ de voorschriften voor het bijbrengen van drenkelingen toegepast; hij was geborsteld en flink warm gewreven, de anderen hadden warme voetbaden gebruikt, en toen, onder ‘den dekens’, kwamen ze allen weer gelukkig bij. De veertien jarige scheepsjongen bleef het langst in zijn gevaarlijke toestand. Matroos Van Buuren, had zijn arm gekneusd. Toen zij later in droge kleren rond de kachel zaten beseften zij dat een aantal van hun makkers waren verdronken. De hele bemanning toch, de machinisten en stokers in de machinekamer, stuurlieden, matrozen, de loods en de passagiers zijn, op deze zeven man na, in zee geslagen of verdronken in het schip. Die middag zijn alle schipbreukelingen met de trein naar Rotterdam gebracht.

De balans.

De scheepsramp kostte het leven aan 13 bemanningsleden en 4 passagiers: Loods J. Posthumus, 1e stuurman W.H. Gorlach, timmerman D. Dodeijn, hofmeester J. Antoniette, hofmeesteres H. v.d.Broek, matroos J. v.d.Steen, 1e machinist J.W. Kerkhof, 2e machinist J.J. Drukker, donkeyman C.J. Konijnenburg, stoker K. de Jong, stoker J.A. Bezooijen, stoker W. Schroewe en matroos M.P. Noordzij.

De 7 overlevende waren: Kapitein W.N. van der Poll, kok A.H. Witbergen, 2e hofmeester C. Dekker, matroos W. van Buuren, matroos L. Hans, matroos L. Visser en scheepsjongen A.J. Visser (14 jr. oud)

Kapitein W.H. van der Poll was een jonge maar zeer ervaren zeeman. Hij had eerder als 2e stuurman bij de Holland Amerika Lijn gevaren. Stuurman W.H. Gorlach had voordien als stuurman bij de Rotterdamsche Lloyd gevaren en was pas enkele maanden getrouwd. Loods J. Posthumus was een oude, zeer ervaren zeeman. Hij voer als vaste loods op de dienst Rotterdam – Londen. Hij liet een vrouw en negen kinderen achter.

Het lot wil dat ongeveer vijf jaar later, op 21 februari 1907, onder nagenoeg gelijke omstandigheden, een der grootste scheepsrampen in onze geschiedenis plaats vond. De stranding van de Harwichboot ss. Berlin op de kop van de Noorderpier.

Bronnen:

Scheepsjournaal van de reddingboot Pres. v.Heel, archief Reddingmuseum Jan Lels.

In het Zicht van de Haven, deel 1, P. Heijstek en G.R. van Veldhoven. De Bataafsche Leeuw 1984.

Rotterdams Nieuwsblad, 29-01-1901, Nieuwsblad van het Noorden, 29-01-1901, Tilburgse Courant, 31-01-1901, Leeuwarder Courant 01-02-1901

Internet. Scheepsrampen koopvaardij 1855 – 1991.

Foto ss. Holland, collectie Reddingmuseum Jan Lels

Foto reddingboot Pres. Van Heel in de Berghaven, collectie St. Videoarchief Hoek v Holland

Foto reddingboot Pres. Van Heel, collectie St. Videoarchief Hoek v Holland

Schilders aan de Nieuwe Waterweg, Maarten van der Schaft & Martha Vollering, pag. 21, nr. 16 Olieverfschilderij van C.C. Dommelshuizen, vuurtoren aan eind van Noorderpier 1893.

Prentbriefkaart van echte Hoekenees: vrachtschip in slecht weer.

 

WP2Social Auto Publish Powered By : XYZScripts.com