Hoekse politiebureau’s. (Deel 2)
De drie Hoekse politieagenten 2e klasse werken nu vanuit hun nieuwe politiepost bij het eindstation van de Hoekse lijn. Zij doen hier alle voorkomende werkzaamheden, waaronder als hoofdtaak de surveillance.
Vanwege de voortdurende mobilisatie van het leger en de daarbij horende drukke werkzaamheden, zoals vechtpartijtjes en overmatig drankgebruik, vraagt commissaris Jas om uitbreiding van zijn korps(je).
Vanuit de stad plaatst men dan in 1916 een agent 1e klasse in de Hoek. Hij krijgt de aanspreek titel ‘majoor’ en wordt de chef van de drie agenten. Deze agenten zitten dan in hun maag met de chef. Tot zijn komst waren zij gewend om in alle vrijheid en zonder enige controle te werken. De majoor oefent echter een punctuele en strenge controle uit op het in dienst komen en het uit dienst gaan en op het verrichten van de politiedienst in het algemeen. Dat botste.
In 1918 verhuist de hulpsecretarie met commissaris Jas en zijn gemeenteambtenaren van de Prins Hendrikstraat 217 naar een groter pand aan dezelfde straat, op nummer 193.
Commissaris Jas laat nu aan de hoofdcommissaris te Rotterdam weten dat hij voor een behoorlijke dienstuitvoering, volgens de Rotterdamse regels, minstens 10 agenten nodig heeft. Indien men echter bereid is om vanuit Rotterdam ervaren en betrouwbare agenten 1e klasse naar Hoek van Holland te sturen zou hij met 4 man kunnen volstaan. De drie agenten 2e klassen zouden dan terug kunnen naar Rotterdam.
Hoofdcommissaris Sirks, gaat niet akkoord met het voorstel van commissaris Jas. Omdat het nog niet botert tussen de agenten en de chef worden de agenten overgeplaatst naar de stad en komen er drie nieuwe agenten 2e klasse naar Hoek van Holland. Ook zij komen onder bevel van de majoor. Deze was ook belast met de recherche onderzoeken in de Hoek.
Eind 1921 verzoeken de twee agenten 2e klasse aan de commissaris Jas om in het vervolg de surveillance per rijwiel te mogen doen. Zij motiveren het verzoek als volgt:
“In verband met de uitgestrektheid van het gebied te Hoek van Holland zou men per rijwiel, zowel overdag als ’s-nachts een doelmatiger surveillance kunnen uitvoeren. Per rijwiel was het zelfs mogelijk om in één ronde van twee uur, twee maal in b.v. de Pannenbuurt te komen en één maal in de Oude Hoek, het Zandwerk en het spoorwegstation. Ook was het mogelijk om de bepalingen van de Motor- en rijwielwet, per rijwiel voor honderd procent te controleren”.
De gemeenteraad te Rotterdam besluit op 26 januari 1922 om het “Gemeentelijk Zeebad” bedrijf op te richten en dit ongeveer 1 kilometer ten noorden van de Noorderpier te vestigen. Zij nemen daarom het particuliere badbedrijf van de heer Th. v.d.Kleij over. Het dagelijks beheer het gemeentelijk bedrijf wordt toevertrouwd aan de commissaris Jas. Als eerste opzichter wordt aangesteld de heer J. Dekker die ook de titel onbezoldigd Rijksveldwachter krijgt. De Hoekse politiemensen krijgen er een toezichthoudende taak bij.
Zij worden belast met de handhaving van de openbare orde op het strand, de controle op de prijzen van de aangeboden artikelen in de winkeltjes en ‘ververschingstenten’, het uitreiken van en de controle op de diverse vergunningen bij voorbeeld voor het plaatsen van tenten op het strand. Ook krijgt de politie de administratie en toezicht op het kampeerterrein als taak.
Met mooi weer is het vooral op zondag noodzakelijk om, door de komst van vele dagjesmensen, te voet of per fiets een intensieve surveillance te onderhouden. De mensen komen per trein, stoomtram, boot en fiets vanuit de stad en het Westland naar het Hoekse strand. Op zon- en feestdagen brengen soms meer dan tien stoomboten vele dagjesmensen van Rotterdam naar het strand. Om een en ander in goede banen te leiden krijgt de politie een ruimte in het kantoor van het “Gemeentelijk Zeebad”. De duizenden dagjesmensen brengen ook de nodige problemen, zoals baldadige jeugd en onzedelijk gedrag in de duinen en de Hoekse bosjes mee. Door al deze ontwikkelingen neemt het werk van de agenten flink toe.
Om al deze taken te kunnen uitoefenen verzoekt de commissaris om tijdens de zomer een zomeragent vanuit Rotterdam in Hoek van Holland te detacheren. Er wordt nu vanuit de stad een jonge agent 2e klasse naar het dorp gestuurd. Deze politieman, zijn naam is Pieter Kaashoek, zou een opmerkelijke carrière in het dorp tegemoet gaan. In 1923 wordt hij op Eigen verzoek voor vast in de Hoek geplaatst waar hij, met een onderbreking tijdens de oorlog, op 28 februari 1959 als chef van de Hoekse politie, in de rang van adjudant met pensioen gaat.
Op het kampeerterrein wordt van 1 mei tot eind september een houten politiepost neergezet. Dit gebouwtje wordt na het seizoen afgebroken en opgeslagen in een loods. Vanuit deze politiepost doet een agent de administratie en het toezicht op het kampeerterrein.
Het vaste Hoekse korps bestaat nu uit vier agenten 2e klasse en een agent 1e klasse als chef. Zij werken vooral vanuit de houten politiepost bij station Strand.
In verband met de toenemende werkzaamheden, ook voor commissaris Jas en zijn ambtenaren bouwt men in 1925 een nieuwe secretarie aan de Prins Hendrikstraat 161. In de tuin achter de secretarie wordt een houten gebouwtje geplaatst met daarin twee cellen voor arrestanten. Deze cellen kon men niet verwarmen. Tijdens de winter gebruikt de politie ze alleen overdag. s-avonds worden de arrestanten voor de nacht, per trein, naar het hoofdbureau van politie te Rotterdam gebracht.
Foto’s 1 en 2, mevr. N. Stam-Kaashoek
Foto’s 3 en 4, mevr. M. Jansen van Vugt †
Foto 5 Hoeks Videoarchief.
Wordt vervolgt.
© Historisch Genootschap Hoek van Holland.