HOE HET ROOMSE DUIN STEEDS KLEINER WERD
Het stukje duin dat wij nu kennen als het Roomse duin, maakte ooit deel uit van de Spanjaardsduinen. Deze duinen liepen ongeveer vanaf het Recreatieoord in de richting van de Strandweg, en vanaf de Strandboulevard in de richting van de Rietdijkstraat. Met de aanleg van de Rijksstraatweg naar ‘s Gravenzande werd dit duin in tweeën gesplitst. Nadat de Katholieke Kerk in 1905 aan de Rietdijkstraat werd neergezet, werd het duin tussen de Rijksstraatweg, de latere ‘s-Gravezandseweg, en de Rietdijkstraat bekend als het Roomse duin1.
Oorlogsdreiging
Met de moord op Frans Ferdinand, de troonopvolger van Oostenrijk, op 28 juni 1914 worden de verhoudingen tussen vele landen in Europa op scherp gezet. Een oorlog dreigt, en Nederland mobiliseert het leger op 31 juli. Dit betekent ook dat het Fort in Hoek van Holland op volledige oorlogssterkte bezet wordt door manschappen van de Pantserfortartillerie en het Korps Torpedisten, die verantwoordelijk zijn voor de versperring van de Waterweg met elektroschoktorpedo’s.
Op 2 augustus stuurt de Toegevoegde Officier der Genie te Hoek van Holland, reserve luitenant C. Thomése, bericht aan burgemeester Brunt van ’s-Gravenzande dat hij 300 tot 350 werkkrachten aan moet wijzen met gereedschappen, en aan commissaris Jas van Hoek van Holland dat hij 150 werklui aan moet wijzen met gereedschappen, 10 wagens en 2 bespannen paarden. Zij zullen na oproep ingezet worden voor werkzaamheden in verband met de mobilisatie, oftewel het slopen van huizen op de Oude Hoek. Dit had te maken met de Kringenwet van het fort.
Deze wet hield in dat er verboden kringen om het fort getrokken waren om vrij schootsveld te garanderen. Binnen de eerste kring, die in een straal van 300 meter om het Fort liep, mocht niet gebouwd worden; binnen de tweede kring, die 600 meter was, mocht alleen in hout gebouwd worden. Zou er dan oorlog uitbreken konden deze gebouwen in brand gestoken worden, zodat de vijand zich daar niet in kon verschuilen. Binnen deze kringen stonden echter naast huizen van hout, ook huizen van steen: deze waren gebouwd voordat het fort er was en dus de Kringenwet in werking trad.
Op 4 augustus valt Duitsland België binnen waarmee de oorlog een feit is. De volgende dag stuurt de commandant van de Stelling van de Monden der Maas en van het Haringvliet, waar Hoek van Holland met haar fort onder valt, een telegram naar Jas waarin hij meedeelt dat de Stelling in staat van oorlog is. Dezelfde dag ontvangt Jas een briefje van de commandant van het Fort, Kapitein Kloosterhuis. Deze had bericht gekregen dat de houten huizen en gebouwen opgeruimd konden worden, en dat de bewoners van de stenen huizen aangezegd zou worden dat opruiming van hun huizen wellicht binnenkort zal gaan gebeuren.
Dienstplichtig sergeant de Vries, die in het fort gelegerd is tijdens deze periode, schrijft in zijn herinneringen aan de mobilisatie:
“…’t lifthuis afgebroken, met permissie de vredesprivaten afgebroken [een toiletgebouwtje boven op het fortterrein]. De menschen die voor ’t fort woonden, meer naar de zeekant, d’r huis uitgejaagd: d’r heele hebben en houwen zouden we plat schieten!”.
Volgens de krant ‘Het Volk’ gaf dit bericht ‘een geweldige paniek’ onder de bewoners. Zo’n 120 gezinnen werden getroffen: ‘…velen zijn reeds in allerijl vertrokken, onder het gehuil van vrouwen en kinderen, die achter de wagens liepen, waarop hun inboedel vervoerd werd’. In een brief aan de burgemeester van Rotterdam op 5 augustus schrijft Jas echter dat de bevolking zich nogal kalm houdt. Velen vinden onderdak bij mensen in de Nieuwe Hoek.
Ook onder andere het M-gebouw op het fortterrein, de woningen van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, het Loodsgebouw en de Blaugasfabriek aan de Berghaven, de Watertoren, de locomotievenloods en de rijtuigenloods van de H.IJ.S.M zouden afgebroken moeten worden (het Loodsgebouw en de Blaugasfabriek waren beide net een jaar tevoren opgeleverd) . Er worden springstoffen, ontstekers en brandstoffen geleverd en opgeslagen in het fort en de Torpedoloods.
Het graven begint
Op 7 augustus stuurt Kloosterhuis om 7 uur ’s-ochtends het volgende telegram aan Jas: ‘Zend 150 burgerwerklieden voor zooveel mogelijk ieder voorzien van een schop en een zoo groot mogelijk aantal kruiwagens. Verzamelen 8 uur op weg naar het Fort’.
Jas waarschuwt de mannen die hij al eerder had aangewezen en stuurt ze naar het Fort. Zelf gaat hij naar de Oude Hoek om de mensen die nog achtergebleven waren gerust te stellen dat hun huizen nog niet worden afgebroken2, maar dat deze werklieden en kruiwagens nodig zijn voor het afgraven van het Roomse duin.
Wat was nu het geval? Met het uitbreken van de oorlog bedacht men zich dat een vijand die noordelijk van de Hoek aan land kwam, zich prima kon verstoppen in dit duin, dat op slechts een paar honderd meter afstand ten noorden van het fort lag, en zo ongezien het fort van achteren aan kon vallen. Waarom men dit nu, 25 jaar nadat men het Fort in gebruik had genomen, een bezwaar vond en eerder niet?
In een artikel dat in 1884 verscheen in de Militaire Spectator, een krijgswetenschappelijk tijdschrift, wordt geschreven dat het fort door de duinenrij in een soort trechter lag, en dat dit een opzettelijke uitzondering was op een algemene ‘fortificatorischen regel’, om ‘het fort aan het gezicht, dus aan het direct vuur der vijandelijke marine te onttrekken’. In hetzelfde artikel wordt gemeld dat bij een oefening de ‘vijand’ tot in het duin wist te komen, maar er ook weer, zij het met enige moeite, uitgejaagd werd.
Tevens ligt de toegang tot het fort in de 8 meter diepe gracht, die van alle kanten van binnenuit te verdedigen was met mitrailleurs. Mocht de vijand hier eenmaal in geraken, was de kans dat hij er levend uit zo komen zo goed als nihil (de trap zou in geval van een aanval weggehaald worden).
Wellicht dat in 1914 de reële oorlogsdreiging en nieuwe militaire inzichten de redenen waren dat de militaire autoriteiten zich bedachten. Het duin vormde een te groot risico en dus moest het weg.
Sergeant de Vries schrijft:
“Maar de duinenrij aan de noordkant daar had nog niemand aan gedacht. Maar ’t feit was er en de duinenrij erbij. Zeker is er toen lang en breed over geboomd door hooge Heeren met veel krijgsmanskunde en – kunst, hoewel de eerste de beste Westlander heeft kunnen uitmaken dat ’t duin in den weg was op een paar honderd meter van onzen vuurmonden af, en van achter die duinen rammelen ze netjes je heele fortgeschiedenis in mekaar, zonder dat je d’r eene steek aan doen kunt.”
Luitenant Thomése heeft de algemene leiding over het afgraven. Hij stelt 8 onderbazen uit de Hoek aan, meer dan er van hogerhand waren geadviseerd, om er voor te zorgen dat het werk behoorlijk doorgaat, en werkt met hetzelfde aantal arbeiders dat was aangewezen voor het slopen van huizen en gebouwen.
Er worden door Thomése ook jongens van 14 jaar en ouder aangesteld om mee te graven. Het loon voor de onderbazen is fl 2,- per dag, voor mannen fl 1,50 en voor jongens fl 0,75. De 16 jarige Hendrik Jan Nijland, de latere schoolmeester en auteur van het boekje ‘Van Niet Tot Iet’, over de geschiedenis van Hoek van Holland, was één van de jeugdige gravers, en heeft volgens de welbekende Miep Jansen-van Vugt zo het geld voor zijn eerste fiets verdiend.
Thomése en Jas treffen een regeling voor de uitbetaling, die vanuit de gemeentekas voorgeschoten wordt. De Hoekse arbeiders worden aan de secretarie uitbetaald, de overige arbeiders aan het fort. Jas merkt bij de uitbetaling op dat de sfeer onder de arbeiders goed is.
Er wordt zes dagen gewerkt, de werktijden zijn van ’s-morgens zes tot ’s-avonds zes. Er is twee maal een half uur pauze voor koffie en een eetpauze van een uur. Een langere werkdag acht Thomése ongewenst, omdat de meeste werkkrachten ‘op een uur gaans of verder’ van het werk vandaan wonen.
Behalve werklozen wordt ook beslag gelegd op mensen met een baan.
Jas krijgt op 8 augustus van de directeur van de Maatschappij “Vianda”, J. van Konijnenburg, een brief met het verzoek tot welke instantie de Maatschappij zich kan richten om restitutie van de extra lonen te krijgen, die zij uitbetalen aan hun werknemers voor werk dat zij moeten verrichten voor de militaire overheid. Jas stuurt een nogal gepikeerd antwoord. Omdat de Hoek in staat van oorlog is, gelden er diverse bepalingen, vastgelegd bij de Oorlogswet van 1899. Jas schrijft dat van “restitutie geen sprake kan zijn” met het oog op bepalingen uit die wet, waaronder één die stelt dat de bevolking hulp aan militaire werkzaamheden heeft te verlenen. Voorts schrijft hij:
“Ik meen niet te mogen nalaten u te wijzen op den ernst van den tegenwoordige toestand; het moge te betreuren zijn dat daardoor schade ontstaat ook voor werkgevers en bedrijven, doch u zult moeten toegeven dat afgescheiden van iedere wetsbepaling de tegenwoordige omstandigheden eischen dat het landsbelang in ieder opzicht gaat vóór welk particulier belang dan ook; dus ook vóór het uwe.”
Thomése besluit in overleg met kapitein Kloosterhuis dat met graven wordt begonnen aan het meest westelijke deel van het duin, de huidige Dirk van den Burgweg tot halverwege het duin, over een lengte van 200 meter, een breedte van 50 meter en een hoogte van 6 meter. Hierdoor wordt een vrij schootsveld tot aan de Nieuwlandse dijk gecreëerd. Het zand wordt gestort náást het duin, waar nu de oude Langeweg ligt. Hier was een lager gelegen moerassig gebied, en op deze manier wordt het gehele terrein geëgaliseerd.
Omdat er door het uitbreken van de oorlog geen afzet van tuinbouwproducten meer was, werden vele arbeiders werkeloos. Op 11 augustus stuurt Thomése bericht aan de Stellingcommandant, vice-admiraal Van Hecking-Colenbrander, dat er zoveel aanmeldingen zijn van vrijwilligers (werklozen), dat hij hen die gedwongen werken geleidelijk aan zal vervangen door de vrijwilligers.
Tevens werken er 40 torpedisten uit het fort mee.
Er wordt door Thomése gereedschap gehuurd voor de mannen die dat niet zelf meebrachten. Er zijn planken nodig om de kruiwagens over te laten rijden. Hiervoor wordt het houten huis van de rangeerder van de spoorwegen, E. de Boer, dat aan het eindpunt van de spoorlijn stond, afgebroken: binnen één dag was dit gebeurd.
Na een paar dagen huurt Thomése 1000 meter smalspoor en 8 kipkarren om het werk te bespoedigen. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt nog eens 400 meter spoor en 12 kipkarren ter beschikking, waar geen huur voor betaald hoeft te worden. Hij hoopt snel van gehuurde paarden als trekkracht gebruik te kunnen maken.
De kosten in de eerste week zijn rond de fl. 5000. Geschat wordt dat het werk een maand in beslag zal nemen. Dit blijkt een behoorlijke verkeerde inschatting te zijn…
Omdat Thomése zoveel aanbiedingen van werkkrachten krijgt, stelt hij aan de Stellingcommandant voor het oostelijke deel van het duin tot aan de kerk ook af te graven. Als het werk dan onderhands aanbesteed zou worden, zouden de kosten voor het Rijk flink verminderd kunnen worden. Hij verwacht ook dat het werk, hoezeer er nu ook gelet werd op het ‘ijverig werken’, wanneer het door een aannemer met ervaren grondwerkers en betere werktuigen gedaan wordt, goedkoper uit zal vallen. Dit wordt echter niet goedgekeurd, er mogen niet meer mensen ingezet worden dan in eerste instantie voor de opruiming van de huizen en andere gebouwen aangesteld waren.
De opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht Generaal Snijders brengt op 25 augustus een bezoek aan het werk met de Stellingcommandant, vanuit het fort bekijken ze de voortgang van de werkzaamheden. Hij ziet het nut in van het verdergaan met het afgraven, maar moet eerst toestemming van de Minister van Oorlog vragen. De volgende dag geeft Snijders telefonisch toestemming tot het verdergaan met het werk, maar er moeten zo snel mogelijk maatregelen worden genomen om de kosten drastisch te verminderen. Er wordt een beraming van de kosten gemaakt, maar een aantal weken later stuurt Snijders bericht aan de Stellingcommandant dat hij niet wil overgaan tot het uitbetalen van de fl. 70.000 die nodig is om het afgraven door burgers voort te laten zetten. Het werk dat verzet is om het fort en omgeving in staat van verdediging te brengen is bijna voltooid: als het werk nu afgemaakt zou worden door de fortbezetting, zouden er alleen nog kosten voor materialen gemaakt hoeven worden.
Gratis werkkrachten
De burgerwerkkrachten worden in oktober vervangen door soldaten van het fort. De Vries is één van de mannen die meegraaft. Hij schrijft dat zij zo’n 5 á 6 weken ingezet zijn.
Luitenant Thomése heeft ook de leiding over de soldaten. Vanwege zijn lengte (“… 1.96m, wat exceptioneel lang was voor zijn generatie“3) krijgt hij van de soldaten al snel een bijnaam. De Vries:
“D’r is een officier van de Genie bij gehaald, ’n kerel als een boom, maar met een omvang als een grasspriet. Den eerste dag werd ie ‘de lange van de Genie’ genoemd, maar nadien heette hij ‘luitenant boschbezem’ … boschbezemsteel was beter geweest”.
Van de complete fortbezetting in oorlogstijd, zo’n 300 man, werden er 100 ingezet voor het graafwerk. De rest had corvee, moest wachtlopen of had andere werkzaamheden. Volgens de Vries viel het niet mee om alle 100 man op tijd boven op het fort aangetreden te hebben:
“Van de honderd gingen er vijfentwintig naar boven om aan te treden maar de rest dwarrelde de gangen in: ‘Sergeant effe me jas halen’, ‘Sergeant effe me pijp opzoeken’, ‘Sergeant een sneetje kuch [soldatennaam voor brood] meenemen’…zeker is dat je de lui een voor een op d’r krib kon vinden en als je ze ook niet een voor een opzocht zou ’t duin op den huidige dag nog bestaan. Soms als ‘t mee liep gingen we om half negen, maar ‘t is wel eens tien uur geworden ook”.
Er werden schoppen voor soldaten geleverd. Elke ochtend vindt daar een ware run op plaats, er zijn lichte en zware exemplaren bij en iedereen wil een ‘schoppie naar zijn hand’. Omdat er door verkeerd gebruik vele schopstelen sneuvelen, wordt er een speciale reparateur aangesteld, evenals iemand voor het smeren van de kipkarren. En omdat de soldaten het duwen van deze karren zwaar vinden, worden er paarden bij een vrachtrijder gehuurd. Die verhuurt echter niet zijn beste paarden. De soldaten jagen ze zo op, dat er eentje van uitputting overlijdt. De mannen gaan met de pet rond en vergoeden de vrachtrijder zo zijn verlies. De Vries schrijft dat er daarna locomotieven werden gehuurd.
Omdat er van de fortbezetting te veel manschappen voor andere taken nodig zijn, worden er troepen van elders ingezet. Dit zijn 50 Torpedisten uit Hellevoetsluis, een detachement van 100 man van het depot van de Landweergenie uit Hellevoetsluis, en een detachement van 75 man van het depot Vestingartillerie uit Zwartewaal. Van het fort worden er zo’n 40 soldaten ingezet.
Uit een brief van 8 mei 1915 aan generaal Snijders blijkt dat het duin tot ongeveer voor de helft weggegraven is.
De maandelijkse kosten voor huur van materiaal zijn fl. 1000. Er worden echter veel soldaten, smalspoor en paarden onttrokken aan het eigenlijke graafwerk, omdat zij klei van elders in de Hoek halen om de afgegraven grond mee af te dekken. Dit om te voorkomen dat het zand gaat verstuiven. Er wordt verwacht dat het in dit tempo nog een jaar zal duren voor het gehele duin afgegraven zal zijn. Weliswaar is nu het meest hinderlijke gedeelte van het duin afgegraven, waardoor een stormaanval beter afgeslagen zal kunnen worden dan eerder het geval was, toch wil men het hele duin weggraven.
Er wordt tevens op aangedrongen om een zogenoemde ‘excavateur’, een speciale graafmachine, te huren, omdat het maandenlange graven een negatieve invloed heeft op de stemming van de soldaten. Dit brengt echter te hoge kosten met zich mee en gaat dus niet door.
De soldaten zijn nu al 9 maanden aan het graven. Uit een schrijven van eind juni 1915 blijkt dat er wel voor enige afwisseling wordt gezorgd door de soldaten marsen te laten lopen en schietoefeningen te houden, en de torpedisten kunnen nog wel oefenen met mijnen leggen, maar voor de soldaten van de Vestingartillerie is er geen geschut om mee te oefenen, en sinds luitenant Thomése begin juni naar Utrecht werd overgeplaatst, worden er voor de soldaten van de Landweergenie geen oefeningen met o.a. springmiddelen meer gehouden.
Omdat deze laatste troepen op deze manier niet voldoende training in hun eigenlijke taak krijgen, worden zij eind juli naar Utrecht overgeplaatst. Er komen geen andere soldaten voor hen in de plaats, maar de maandelijkse kosten voor huur van het materiaal blijven gelijk.
Begin september stuurt kapitein Kloosterhuis van het fort een brief aan de ondercommandant van de Stelling. De hoge kosten, het feit dat het meest hinderlijke gedeelte van het duin recht voor het fort nu weg is, de verwachting dat het nog een jaar zal duren voor het hele duin is afgegraven, en de aankomende herfst- en winterperiode waardoor er door de kortere dagen en het slechte weer weinig gegraven kan worden, zijn voor Kloosterhuis reden om voor te stellen het werk per 1 oktober te staken. Men is dan in totaal 14 maanden bezig geweest, de kosten zijn de fl. 50.000 gepasseerd.
Sergeant de Vries heeft het laatste woord over de afgraving:
“…dat ’t toch lang genoeg geduurd heeft is zeker. D’r zijn veel vloeken gevallen en zuchten geslaakt. En wie thans aan den Hoek van Holland komt ziet daar waar vroeger een duin stond een zandige vlakte met hier en daar een plukje dorrig gras. ’t Is het eenzame kerkhof met een eenvoudig houten hek.
Alleen in de herinnering leven nog de woelige dagen van ’t zandwerk.”
Zoals de Vries zegt is op de plaats waar het duin werd afgegraven de Algemene Begraafplaats aangelegd, en liet dokter Knip er zijn villa neerzetten. Na de sloop van die villa is daar de wijk het Ganzenduin verrezen.
Het laatste stukje duin
In het stuk Roomse duin dat overbleef, bouwden de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog diverse bunkers: naast woonbunkers waren dit ook bergplaatsen en een paardenstal. Na de oorlog bleek 40% van de woningen in het dorp gesloopt. Bijna alle Hoekenezen waren geëvacueerd gedurende de oorlog; veel van de mensen die terugkomen hebben dus niet allemaal meer een huis. Twintig van de veertig bunkers in het Roomse duin worden bewoonbaar voor gezinnen gemaakt, die daar tot eind jaren ’50 wonen; de families van Dop, van de Dood, Baggerman en Bor zijn enkelen die er gewoond hebben. Ook de padvinderij heeft één van de bunkers in gebruik.
In het midden van de jaren ’50 komen er steeds meer woningen gereed, en er komen nieuwe wegen om de Hoek beter te ontsluiten. Vanaf het sportpark zal de Harwichweg naar de Langeweg doorgetrokken worden, zodat het verkeer voor de schepen naar Engeland niet meer door het dorp hoeft. Hiervoor moet weer een stukje van het Roomse duin afgegraven worden. De mensen die in de bunkers wonen krijgen geleidelijk allemaal een ‘echte’ woning toegewezen. De bunkers worden in 2 periodes afgebroken, de Harwichweg wordt eerst aan de Rietdijkstraat verbonden. Het zand gaat naar het verbreden van de Schelpweg. Dan wordt het laatste stukje van het Transitcamp aan de Langeweg afgebroken, wordt de Harwichweg doorgetrokken en in 1960 zijn de laatste bunkers die in de weg lagen afgebroken.
Van de overgebleven bunkers zijn er nog enkele in gebruik als vakantiewoning, maar ook deze moeten verlaten worden omdat het duin tot recreatiegebied aangewezen wordt. In 1967 worden de overgebleven bunkers onder het zand geschoven. Tegenwoordig loopt er een wandelpad door dit laatste stukje Roomse duin.
1. Spanjaardsduin is vandaag de dag nog steeds de officiële naam van het Vinetaduin. De Duitse Kriegsmarine heeft de naam Vineta aan het duin gegeven, zij vernoemden veel van hun kustbatterijen naar o.a. componisten en schepen. Vineta was de naam van een Duitse mythische stad, en een schip van de Kriegsmarine uit de 1e Wereldoorlog.
2. Uiteindelijk zijn er geen huizen en andere gebouwen gesloopt. Nederland bleef deze oorlog neutraal.
3. P.F. Thomése, Vaderliefde, blz. 215. Luitenant Thomése was de grootvader van de schrijver Thomése
Bronnen:
Drs. J.R. Verbeek, Zwetende Pantsermannen Bestaan Niet. St. Fort a/d Hoek van Holland 2001
H.J. Nijland, Van Niet Tot Iet. Drukkerij van der Graaf 1964
P.F. Thomése, Vaderliefde. Prometheus 2019
Militaire Spectator1884, nr. 8, artikel “Militaire Sprokkelingen”
Het Volk, 12-08-1914; Het vrije Volk, 09-03-1960 via www.delpher.nl
Nederland en Oranje 15-08-1914; De Westlandsche Courant 15-08-1914, via https://www.historischarchiefwestland.nl/
De Vuurtoren, nieuws en advertentieblad voor Hoek van Holland, diverse jaargangen
Instagram: @Cocondobunkers
Stichting Historisch Genootschap Hoek van Holland: Herinneringen van Piet van Oosten; ‘Krabbels en Babbels van Ouwe Tommes’ door Teun van Oosten
Stichting Fort aan den Hoek van Holland: Herinneringen aan de Mobilisatie 1914-1918, door sergeant de Vries.
Nationaal Archief, Den Haag, Stelling van de Monden van de Maas en het Haringvliet, nummer toegang 3.09.24, inventarisnummers:
-166A_1116; Verbetering en in Staat van Verdediging brengen van Liniën en Stellingen
-166A_1584; Wijziging Memorie van Verdediging en Instructieën
-173; Dagboek van de Eerste Toegevoegde Officier der Genie
-175_7; Brieven en Tekeningen betreffende het Afgraven van een Duinterrein te Hoek van Holland
-175_574; Aannnemen van burger-werkkrachten voor het in staat van verdediging brengen van de positie Hoek van Holland, in hoofdzaak het afgraven van een duinterrein
-175_673_AA11 Ophoging Staatsgronden te Hoek van Holland in het Belang v.d. Landsverdediging 1914
Stadsarchief Rotterdam, 406-01, Archief van de Hulpsecretarie Hoek van Holland, inventarisnummer 23: Stukken van de Commissaris van Rotterdam betreffende de mobilisatie en de in verband daarmee eventueel te nemen maatregelen voor Hoek van Holland